Ciné Pathé: de eerste cinema van ’t stad

Belgische affiche van ‘The Stud’ (1978, Quentin Masters)

 

Jarenlang stond Cine Pathé (later ‘verantwerpst’ tot Ciné Sinjoor) in de schaduw van overbuur Ciné Rex.
Was de capaciteit van beide zalen ongeveer hetzelfde (1170 plaatsen in Ciné Pathé, de Rex had er 1120), het was toch vooral ‘Antwerpens Prachtkinema’ die uitpakte met de belangrijkste films en de  grootste premières. Dit had vooral te maken met Georges Heylen, in zijn gouden jaren een meester in marketingtechnieken. Heylen was quasi van in het begin betrokken bij de Rex (hij was er bij toen een V2-bom dood en vernieling zaaide in de zaal en het was vooral dankzij hem dat de zaal nadien in een recordtempo werd heropgebouwd).  Met de Rex had Heylen meer dan een zakelijke band. De Rex was voor hem een levenswerk.

Toch heeft Ciné Pathé de rijkste geschiedenis. Het was immers op de hoek van de De Keyserlei en de Appelmansstraat dat de eerste echte bioscoop in Antwerpen ontstond.  In het huis waar tot zijn dood in 1906 burgemeester Jan Van Rijswijck heeft gewoond, wordt Café Cinéma Krüger ingericht. Krüger was een legendarische figuur die met zijn ambulante ‘cinématographe’ de kermissen van het land afreisde. In Antwerpen toont hij voor het eerst films als volwaardig programma, niet langer als korte pauzevuller tussen andere attracties. Het succes is enorm en al snel opent hij nog andere zalen in Gent en Antwerpen. De ongeletterde Krüger is echter een makkelijke prooi voor zijn geranten en al snel dient hij zijn bioscopen te verkopen.

De bioscoop op de De Keyserlei wordt overgenomen door de Franse firma Pathé, meteen ook de nieuwe naam van de zaal.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog krijgen de Duisters de Pathé in handen. Architect Damman zorgt volgens Frank Heirman (Het paleis om de hoek, uitgeverij BMP, 2006) voor een ‘revolutionaire verbouwing’. De parterre, gaanderij en loges veranderen in een grote, sobere bioscoop.  Alle grote, Duitse films beleven er hun première:  ‘Die goldene Stadt’ (1942, Veit Harlan), ‘Rembrandt’ (1942, Hans Steinhoff) en ‘Münchhausen’ (1943, Josef von Baky).

Fernand Papon herinnert zich in ‘Magie van de Cinema’ (uitgeverij Facet, 2004) dat na de bevrijding de zaal onmiddellijk door de geallieerden werd geannexeerd om er een exclusief theater voor de soldaten van te maken. ‘Hier werden dag aan dag nieuwe Britse en Amerikaanse films gedraaid die pas jaren later in het normale bioscoopcircuit zouden terechtkomen.’ (p. 15)

Na de Tweede Wereldoorlog wordt de zaal eigendom van de groep Tyck/Gommers/Mermans. Zij hielden ook de Eden (de latere Quellin) in de Quellinstraat en de legendarische Anvers Palace in de Appelmansstraat open.
Het was een gouden periode voor bioscoopeigenaars, maar tegelijkertijd was de concurrentie moordend.
Naast Georges Heylen en de groep rond Tyck waren er ook nog de groep De Backer (met ondermeer Capitole en Ambassade), de groep Bastiaenssens (Ciné Rubens), Metro Goldwyn Mayer (met de Metro) en tal van kleinere spelers in de stadsrand of de aangrenzende gemeenten.

In het compilatieboek ‘Magie van de Cinema’ van Willy Magiels en Robbe de Hert vind je een hele reeks prachtige voorbeelden van de calicot-kunst van Bert De Leeuw voor publiciteitsstudio D&D. Het betreft telkens foto’s van Ciné Pathé uit de jaren ’50. Het is heerlijk wegdromen bij pareltjes voor ‘It Came from Outer Space’, ‘The Black Shield of Falworth’ en ‘Sudden Fear’. Alleen al voor deze foto’s is het boek zijn geld meer dan waard.

 

Programma Ciné Pathé van 19 november 1965

 

Begin jaren ’60 stelde de groep Tyck vast dat de hoogdagen van de cinema voorbij waren. Eén voor één deden ze hun zalen van de hand. Volgens Frank Heirman kon Georges Heylen de Pathé via een stroman kopen.
Met ‘Irma la Douce’ (1963) had Heylen meteen een mega-hit te pakken. De Billy Wilder-komedie bleef meer dan een half jaar doorspelen in Ciné Pathé.

 

Belgische affiche van ‘Histoires Extraordinaires’ (1968)

 

De jaren nadien bleef de Pathé een zaal waar films voor het grote publiek te zien waren.
In de seventies was er wel een duidelijke verschuiving in de programmatiefocus.
De Antwerpenaar maakte in de herfst van 1974 voor het eerst kennis met ‘Emmanuelle’ (Just Jaeckin). De film draaide er 14 weken voor een vol huis. Man en vrouw trokken op zaterdagavond ongegeneerd samen naar een exclusiviteitszaal om getrakteerd te worden op de sexuele appetijt van Sylvia Kristel.
Later bood de Pathé ook nog onderdak aan ‘Black Emanuelle’ (Laura Gemser), ‘Vanessa’ (Olivia Pascal) en tal van pikante Britse komedies (genre ‘Carry on …’ en ‘Spanish Fly’).

Wie Ciné Pathé zegt, denkt ook met weemoed terug aan de zogenaamde ‘bakskes’ aan de zijgevel. Wie zin had in een avondje film, maar nog geen keuze had kunnen maken, flaneerde langs de vitrinekastjes waarin affiches en foto’s hingen van de films die op het programma stonden van de Rex-zalen. Die plaats was dan ook ideaal om af te spreken met vrienden voor een avondje uit.

In de herfst van 1977 sloot de Pathé voor enkele maanden de deuren, om op 16 december te verrijzen als de Sinjoor.
‘Een gladde facelift’ noemde Frank Heirman het in zijn boek.
De volledig vernieuwde zaal opende met ‘The Prince and the pauper’ (1977, Richard Fleischer), een ouderwetse mantel-en-degen met Charlton Heston, Oliver Reed en Raquel Welch.

 

Wereldpremière van ‘Exit 7’ (Emile Degelin) op 8 maart 1979 in Ciné Sinjoor

 

De jaren nadien was de programmatie van Ciné Sinjoor op zijn minst gevarieerd te noemen. Anno 2012 is het haast onbegrijpelijk dat de rondborstige Italiaanse deerne Edwige Fenech met frivole niemendalletjes als ‘Taxi Girl’ en ‘My sister and I’ de calicots van één van Antwerpens grootste zalen sierde.
Of erger nog: ‘Adventures of a plumber’s mate’ (aka ‘Pikante avonturen van een Loodgieter, 1978, Stanley Long) stond in de zomervakantie van 1978 maar liefst 10 weken op de affiche.
Maar anderzijds hebben we mooie herinneringen aan ‘American Gigolo’, ‘The Blues Brothers’ en ‘The Meaning of Life’. Ook die films waren te zien in de Sinjoor.

 

Edwige Fenech in ‘Taxi Girl’ (AUB, nr. 689, 10 november 1978)

 

Op donderdagavond 16 januari 1992 rolden de projectoren voor de laatste maal in de Sinjoor. Met ‘Boys’, de debuutfilm van Jan Verheyen, viel het doek over meer dan 80 jaar filmkijken.
Heylen, die toen al in financiële problemen zat, verkocht de zaal aan een projectontwikkelaar. De cinema werd gesloopt en in de plaats kwamen het Hylitt-hotel, parfumerie Ici Paris XL en dakrestaurant Gran Duca.

 

‘The Karate Kid, part II’ (1986, John G. Avildsen) in Ciné Sinjoor tijdens De Dag van de Film van 5 september 1986

 

Frank Heirman in Gazet Van Antwerpen van 16 januari 1992

 

Om af te sluiten, nemen we graag weer een bezoekje aan het archief van Patsofilm op YouTube. Dit keer met een flashback naar januari 1970.
De Antwerpse Kinema Aktualiteiten filmden de stormloop op Ciné Pathé voor ‘De Abdis van Monza’ (1969, Eriprando Visconti, neef van). Het was één van de eerste grote hits van de toen nog jonge distributiefirma Excelsior Films, opgericht door Georges Heylen naar aanleiding van zijn dispuut met de Amerikaanse majors.
‘De film verhaalt de werkelijke geschiedenis die werd weergevonden in de geheime archieven van het Vatikaan.’ (AUB, nr. 233). ‘La Monica di Monza’ was één van de eerste zogenaamde ‘nunsploitation’-films, softcore in kloosters. Lesbische liefde, verkrachtingen  en folteringen achter de kloostermuren. Het publiek kon er in de jaren ’70 niet genoeg van krijgen. Getuige ook het succes van ‘De nonnen van Sant’Arcangelo’ (1973, Domenico Paolella), ‘Het geheim leven van een non’ (1973, van dezelfde Paolella) en ‘De non van Mohammed/Flavia, the heretic’ (1974, Gianfranco Mingozzi).